Pleurt op!
ColumnOf je er trots op moet zijn laat ik even in het midden, maar ik ben een geboren en getogen Rotterdamse. Toen ik negentien was, verhuisden mijn ouders vanuit de grote stad terug naar Zeeland. Meegaan was geen optie. Gelukkig wist ik een eigen huurflatje te bemachtigen. Het avontuur was begonnen.
En een avontuur was het achteraf bezien zeker. Ik studeerde echt wel hoor, maar ja, wat een vrijheid als je onder moeders vleugels vandaan bent. Ik maakte dus ook veel lol. Met vriendinnen shoppen, naar de bios en achter de jongens aan. Nachtenlang stappen in het Rotterdamse nachtleven met spontane slaapfeestjes ter afsluiting. Wakker worden op een bankje in het station en dan nog de eerste trein van zondagochtend missen. Roze koeken als ontbijt. Je hebt inmiddels wel een beeld, denk ik. Eén minpuntje was wel mijn buurman. Onze voordeuren waren in een hoek van negentig graden naast elkaar. De beste man heette Pleur van zijn achternaam. Hij had een drankprobleem en ook iets tegen vrouwen. Regelmatig stond hij lallend de galerij te stofzuigen. Ik moest er smakelijk om lachen vanachter mijn spionnetje in de deur. Tot het moment dat hij op een avond woedend met een tennisracket mijn deur begon te bewerken. Lang verhaal kort: de politie moest eraan te pas komen, hij sliep een nachtje op het bureau en ik deed wekenlang geen oog dicht. Na een tijdje zwakte dat af, maar ik bleef angstig om hem tegen te komen. Na een weekend bij mijn ouders kwam ik thuis en viel het me op dat zijn balkondeur al een week op dezelfde kier open stond. Ik trommelde de huismeester op die op negen verdiepingen hoog over het hekje naar de andere kant klom om poolshoogte te nemen. Hij keek naar binnen en de uitdrukking op zijn gezicht sprak boekdelen. Pleur zat dood op de bank. Enkele dagen later ontruimden mannen in witte pakken zijn flat. Triets maar hij liet geen familie achter. Ik kon een zucht van verlichting niet onderdrukken. Opgepleurd stond netjes.